Prof.dr. Gabri van Tussenbroek is hoogleraar Stedelijke identiteit en monumenten, in het bijzonder van de Nederlandse bouwhistorie, aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). De leerstoel is ingesteld in samenwerking met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Van Tussenbroek houdt zich bezig met de vraag wat we van de historische stad zouden moeten behouden en transformeren, om zo bij te kunnen dragen aan een evenwichtige groei van de stad, aantrekkelijk voor bewoners, ondernemers en bezoekers. Hij doet onderzoek naar de materiële verschijningsvorm van het bouwen in het verleden, als uitdrukking van demografische ontwikkelingen, ambitie, conjunctuur, rampen, technische innovaties en slijtage. De identiteit van dit gebouwde verleden is voor gebruikers, bewoners, bestuurders en bezoekers van de stad een dynamisch gegeven. In een tijd waarin toenemende verstedelijking, ontwikkelingen in bouwtechniek, rationalisatie en globalisering een hoofdrol spelen, heeft de erfgoedsector een belangrijke taak om de kwaliteit van de gebouwde historische omgeving te waarderen met objectieve en transparante criteria. Zo kunnen keuzes voor behoud of transformatie worden gelegitimeerd. In het onderwijs zal Van Tussenbroek een verbinding maken tussen de actuele vraagstukken waarmee de erfgoedsector wordt geconfronteerd en de materiële verschijningsvorm van ons gebouwde erfgoed.
Sinds 2022 is Van Tussenbroek senior bouwhistoricus bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarvoor werkte hij zeventien jaar als stedelijk bouwhistoricus bij de gemeente Amsterdam, in welke hoedanigheid hij vanaf 2015 de leerstoel Stedelijke identiteit en monumenten, in het bijzonder van de stad Amsterdam bekleedde. Tussen 2011 en 2015 was hij deeltijddocent in de master Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, in het zwaartepunt Architectuurgeschiedenis en Monumentenzorg. Van Tussenbroek was eerder als postdoc-onderzoeker verbonden aan de Technische Universität Berlin, waar hij onder andere onderzoek deed naar de Berlijnse Muur.
Inzicht verwerven in het spanningsveld tussen de wens om cultureel erfgoed te behouden enerzijds en de noodzaak om steden te moderniseren anderzijds; inzicht verwerven in de belangrijkste benaderingswijzen in de omgang met de historische stad.
Na het afronden van de module heeft de student kennis van de stedenbouwkundige geschiedenis van Nederlandse steden, de wetenschappelijke aspecten die verbonden zijn aan de historische bouwsubstantie van de stad en het belang hiervan voor de stadsgeschiedenis.
Ontwikkeling en transformatie van steden vormen continue processen, die worden gestuurd door demografische ontwikkelingen, conjunctuur, rampen, technische innovaties en slijtage. De ontwikkeling van Nederlandse steden is daarom – in vergelijking met steden in het buitenland – niet hetzelfde. Voor elk van deze steden geldt echter dat de stad voor gebruikers, bewoners, bestuurders en bezoekers een dynamisch gegeven is, waarbij het steeds het doel is de stad ‘eigentijds’ te houden.
Ons besef van de historische stad is een relatief recente constructie, die in heel Europa is omgezet in beschermingsbeleid en bepalingen over de omgang met de stad. Dit beleid stond en staat in die steden regelmatig op gespannen voet met functieveranderingen, cityvorming, doorbraken en eisen van duurzaamheid. Met als uitgangspunt Amsterdam zal in deze module worden gekeken naar transformatiemomenten in de geschiedenis en naar de keuzes die hierbij zijn gemaakt. Door inzichtelijk te maken welke factoren voor deze transformatie hebben gezorgd en hoe de gebouwde omgeving daarop heeft gereageerd, raakt de student vertrouwd met de dynamiek van de stedelijke ontwikkeling.
Hoe worden keuzes voor behoud of transformatie gelegitimeerd? En hoe dragen zij bij aan de dynamiek van de stedelijke identiteit? En niet in de laatste plaats: wat is onze eigen rol bij het bepalen van het geschiedbeeld? Ook de identiteit van de stad is immers een dynamisch gegeven. In deze module zullen studenten zelf onderzoeken hoe de verschuivende waardering van de gebouwde omgeving in het verleden tot andere beslissingen heeft geleid in de omgang met de stad. Het doel hiervan is op interdisciplinaire wijze inzichtelijk te maken welke onderdelen daarbij kwetsbaar zijn en welke minder beïnvloed worden door verschuivende visies. Hiermee moet tevens duidelijk worden gemaakt welke criteria van doorslaggevende betekenis zijn in het waarderen van erfgoed.
Hoor- en werkcollege.
2,5 uur per week.
Wordt nog bekend gemaakt.